In vogelvlucht
Hoe het begon
Mijn eerste gedicht schreef ik toen ik 8 jaar oud was. Het was voor mijn voetbaltrainer die een half jaar in het buitenland ging studeren. Ik vertelde hem in het gedicht op soft-poëtische wijze dat we (het team, niet ikzelf in meervoud) hem wel aardig vonden maar dat we het zonder hem ook wel zouden redden. Niet heel lang daarna won ik een schriftje tijdens een cadeau-spelletje op de verjaardag van een vriendje. Dat schriftje werd mijn eerste dagboek. Tussen observaties van dingen die in de klas gebeurde en soortgelijke memoires door, schreef ik af en toe gedichtjes. Pas in 2013 kwam er een gedicht van mij online te staan. Ik schreef het voor het forum van de dagdichter, het broertje van mijn beste vriend, aan wie ik mij had opgedrongen als gastdichter in het weekend van de winterzonnewende. Het werd een verschrikkelijk flauw gedicht. Maar het gaf mij veel plezier.
En daarna
Daarna ging het hard. In de zomer van 2016 bracht ik mijn eerste bundel uit (Zwemles in een Zee van Tijd). Vlak daarna zegde ik mijn baan op het kantoor op om te gaan leven van de dichtkunst. In 2017 bracht ik mijn tweede bundel (Safari door de Kosmos) uit en in 2019 maakte ik deze trilogie compleet met Laatste Kind onder de Zon. Twee jaar later was het tijd voor mijn vierde bundel: Roos uit Beton. In 2022 bracht ik samen met mijn vaste vormgever/illustrator Tim Juffermans Niemandsland uit. Dit is een volledig, fullcolour geïllustreerd poëtisch prentenboek.
Ok ok ok en nu?!
Tussen het gedichten schrijven en bundels uitbrengen door, ben ik ook workshopdocent geworden voor zowel volwassenen als op middelbare scholen. Heb ik opgetreden op grote festivals zoals Lowlands, maar ook op het gezellige Stukafest en heel veel daar tussenin. Ik heb lezingen gegeven op congressen over taal en gaf spreekbeurten over creatief ondernemen bij reclamebureaus. Alle dingen die ik in de afgelopen jaren heb gedaan, wil ik in de aankomende jaren blijven doen. Met een open houding voor alle nieuwe dingen die zich in de toekomst zullen aandienen, uiteraard!
Liefs,
René